St. Katherine, maart 1999.
De wind is ongelooflijk fel en koud, het zingt en fluit en giert in de gangen en door de enorme kieren van de kamerdeuren. Ook de ramen en luiken zijn zo ongelukkig in hun sponningen gehangen dat de wind heer en meester is in het El Wadi hotel. Ik rol onze handdoeken op om ze als tochtstrip te gebruiken. De balkondeur wil niet gesloten worden, maar met mijn zware rugzak er tegen aan blijft hij redelijk dicht staan.
De eerste straal water van de douche lijkt op cola, maar als je het water laat lopen wordt het allengs wat helderder. We zetten de vermoeid kreunende airco op verwarmen en onze klagende ledematen vinden het bed. We krijgen een lachstuip door de omstandigheden; we zijn de kou in Nederland ontsnapt om in de Sinaï woestijn op een tochtige en ijskoude hotelkamer in dekens gewikkeld te zitten.
Als we de kamer op orde hebben lopen we naar het restaurant omdat we barsten van de honger. Het buffet maakt veel goed, en we laten het ons goed smaken totdat er ineens een groep Aziaten binnenkomt. Ze tasten hun borden hoog op met rijst, aardappelen, vlees, vis, warme groenten en salades die ze boven op elkaar, en daarop danst nog een felgele of vuurrode gelatinepudding. Nog voordat wij onze tweede gang langs het buffet maken is de hele zwerm uitgegeten en vertrokken, waarna de rust weer keerde.
Het deed me denken aan de achtste plaag uit de Exodus. De plaag van de sprinkhanen, die zo talrijk waren dat ze de hemel verduisterden… Een zwerm sprinkhanen die op een graanveld neerstrijkt, kan in luttele minuten de hele oogst wegvreten, zo maakte deze groep uit het Verre Oosten korte metten met hun overvolle borden.
De gerant, een lange gedistingeerde man met negroïde trekken komt de schalen en schotels van het buffet checken en we krijgen oogcontact. Als ik langs hem loop vraagt hij verlegen lachend of ik Egyptisch ben! Dan valt het licht uit, en we maken allemaal de grap dat het komt omdat we de airco op maximaal verwarmen hebben gezet. Het wordt voor mij een heel korte nacht, want ik wil in de Voetsporen van Mozes stappen.
Gebel Musa.
Het is circa 03:15 ’s nachts, de wind is bitter koud, en zingt een monotone klaagzang die hier al eeuwenlang, als een vingerwijzing Gods, op het uitgesleten pad is gebeiteld. Mens en dier lopen elkaar voortdurend voor de voeten, en ondanks de felle wind blijft de penetrante geur van de kamelen bijna misselijkmakend hangen.
Ik ben blij dat ik een warme legging van Nora onder mijn flinterdunne Aswan broek draag, en haar fleecetrui over een dun mouwloos T-shirt. Met de wollen sjaal uit Nepal over mijn hoofd gedrapeerd lijk ik op een Bedoeïen, en om het effect te verhogen kruis ik mijn enkels op de hals van het dier, zoals ik dat in Lawrence of Arabiya heb gezien. Reisgenote Anke maakt er een opmerking over: “Hier komt de echte koning, jongens…”
De jongen die het dier begeleidt vraagt me echter mijn benen weer langszij te laten hangen. Later begrijp ik waarom. Bij daglicht zie ik waar we in het nachtelijke duister hebben gelopen; het ravijn naast het pad is bijzonder ruig, heel diep en zeer venijnig. Het lijkt eindeloos lang te duren in die inktzwarte woestijnnacht voordat we eindelijk het laatste theehuis zien. Dat is het punt waarop de kamelen niet verder kunnen, maar we zijn nog lang niet boven. Er wordt hete thee verkocht, en dat wordt gretig afgenomen.
Ruim drieduizend treden vormen de weg naar de “Poort van de Hemel”, zoals de poort boven op de top wordt genoemd, en na twee uur klauteren, struikelen en schuifelen in de grimmige maanloze nacht, bereiken we buiten adem de top, om er bijna weer afgeblazen te worden door de jaloerse wind.
We bevinden ons op 2300 meter hoogte, boven op de Gebel Musa in de Sinaï, waar Mozes de Tien Geboden ontvangen zou hebben… Mijn fysieke voertuig vertoeft op dat glorieuze moment reeds 50 jaar in de stoffelijke wereld, mijn geest zweeft terug naar tijden die in de mist van ons geheugen verborgen zijn, maar nimmer verloren.
De nacht gebruikt een prachtig stel inktpotjes om indruk te maken op de reizigers. Van inktzwart via diep Indigoblauw naar paars/rood met een lichtgouden toets, waartegen de grimmige tanden van de bergen afsteken. Dan besef je pas de omloopsnelheid van deze planeet, want de eerste zonnestraal krijgt amper de kans om te knipogen of de hele hemel staat in lichterlaaie, en de hitte komt zijn tol weer eisen.
Ver beneden ons ontwaren we het lange slingerende pad dat we in duistere woestijnkoude hebben afgelegd. Lopend, zwalkend en hijgend naar adem, maar het was zeer de moeite waard.
De Profeet en de Berg.
We kennen allemaal de uitdrukking: 'Als de berg niet naar Mozes komt, gaat Mozes wel naar de berg.' Hoewel het een verwijzing is naar Exodus 19:3 komt de uitdrukking niet in de Bijbel voor. Er is een variant met de naam Mohammed, die leidde tot een taalforum in 2003 waar gediscussieerd over wie van beiden de oudste rechten had. Iemand wees op de Duitse variant: 'Wenn der Berg nicht zum Propheten kommt, musz der Prophet zum Berg kommen.'
Een profeet is in de godsdienst een boodschapper van God, die eerlijk, betrouwbaar, zeer intelligent, vrij van zonde is en de ontvangen boodschap volledig verspreid. In de islam hebben Nuh, Ibrahim, Musa, Isa en Mohammed een hogere profetische graad dan overige profeten. In de Koran staat: “Toen Wij met de profeten een verbond sloten: met u, met Noach, Abraham, Mozes, en Jezus de zoon van Maria, sloten Wij een hecht verbond.
Frappant dat hier iemand spreek in de eerste persoon meervoud, dat moet dan het meervoud van god zijn.
Het christendom heeft geen eigen profeten zoals de andere religies, maar erkent wel sommige profeten zoals Joden en Arabieren ze definiëren. Voor de Hebreeërs zijn Elijah en Mozes de lijsttrekkers. Opmerkelijk is dat juist deze twee profeten Yeshua terzijde staan bij de Transfiguratie op Mt. Tabor.
Gebel Musa.
De nacht na mijn 51e verjaardag werd voor mij heel kort, want ik wilde in de Voetsporen van Mozes stappen. Op de terugweg kan je weer via 3.0000 treden af dalen, of het ‘Pad van Boetedoening’. In het donker is 'de Poort naar de Hemel' te gevaarlijk, maar bij daglicht is het redelijk af te dalen. De groep overlegt wie er weer het pad van de heenweg neemt en wie de drieduizend treden omlaag wil gaan.
Boven op de Gebel Musa beleefde ik een glorieus moment. Reisgenote Didi stond met een van pijn vertrokken gezicht en wilde beslist niet meer omlaag omdat ze een spier heeft verrekt. Ze kon wel met een stijf been lopen, maar 3.000 traptreden afdalen, zou de spier nog meer belasten. Ik ging naast Didi staan en vroeg haar of ik haar mocht aanraken. Ze had zo'n last van haar knie dat ze maar toegaf.
Didi zat op een vlakke rots en ik nam haar pijnlijke knie in beide handen. Daar hoog op de Gebel Musa voelde ik een enorme stroom energie door mijn handen gaan en concentreerde me haar knie. Didi zuchtte en zei verwonderd dat haar been heel warm werd. 'Ik voel een hete stroom van hier naar daar gaan' zei ze en wees precies die spier aan.
Even later, terwijl enkele reisgenoten zwijgend toekeken, voelde ik de energiestroom verflauwen; het was genoeg geweest. Didi stond op en zei verbaasd dat het een stuk beter aanvoelde. Haar man, die mijn handen nauwlettend in de gaten had gehouden, was naderhand erg nieuwsgierig naar zo’n energie behandeling. Tot vlak bij het St. Catharina klooster week ik op de lange afdaling niet van haar zijde.
Waar kwam die genezende energie ineens vandaan? Was dat omdat ik naar de Berg ben gekomen opdat de Berg niet naar mij toe hoefde te komen? En vanmorgen (17 jaar later) op 17 december 2016 wist ik het antwoord.
Op die Berg zou Mozes de Tien Woorden van God hebben ontvangen. Jawel, ‘Woorden’, want het begrip ‘Geboden’ kwam niet in de Hebreeuwse tekst voor. Dat benadrukt nog maar eens dat Mozes een hoge profeet was en de ontvangen boodschap volledig verspreidde. De deugden van eerlijkheid, betrouwbaarheid en vrij van zonde waren niet aan hem besteed. Wel beschikte Mozes over een buitengewoon intellect.
Wie was die God?
Enlil was één van de oppergoden van het Mesopotamische pantheon. Hij verordonneerde lotsbestemmingen, aan zijn bevel kon niet getornd worden en hij was de godheid die het koningschap verleende. Zijn tempel, de E.KUR of Berg Huis stond in Nippur, het religieuze centrum van Mesopotamië.
Zijn verhevenheid zien we terug in de titels waarmee hij werd aangeroepen; Koning van alle Landen, Vader van de zwarthoofdige mensen, Vader van de goden en last but not least; de Grote Berg. Geliefden, dat verklaart de uitdrukking: 'Als de berg niet naar Mozes komt, gaat Mozes wel naar de berg.' Het ging niet om de fysieke berg met 3.000 treden als een Stairway to Heaven… Het ging om Enlil/Jehova.
Nu, geliefden dat is niet mijn type. Om met Toon Hermans te spreken: “Ik heb aan weinig mensen een hekel, maar ik kan die man niet uitstaan. Schijnheilige!” Toch ben ik dankbaar dat dit ‘onsympathieke individu’ Didi het vertrouwen gaf mijn healing te aanvaarden.
Artikelen op deze website mogen vrij verspreid worden onder vermelding van de juiste bron: ArjunA – www.assayya.com